

De Staat van het MBO
Plaatjes op de wand geprikt met Aap, Noot en Mies. Een schoolbord met krijtjes, een lessenaar met – jawel – een telraam. Twee ministers (1961 en 1966) en een boekentas die vroeger vast heel “hip” moet zijn geweest, maar waar je nu als puber niet dood mee gevonden wilt worden.
Kortom dit was het decor van de presentatie van de Staat van het Onderwijs 2021. In het jaar dat het onderwijs haar grootste sprong voorwaarts ooit maakte in het digitale tijdperk, koos de Onderwijsinspectie voor nostalgie als decor. Ik snap echt wel dat musea het moeilijk hebben en dat je het Onderwijsmuseum in Dordrecht het werk gunt om dit event te hosten. De staat van de Cultuur – de C van OCW – was en is niet benijdenswaardig.
Twee olifanten in de kamer
Voordat ik inzoom op het mbo eerst wat meer algemene kanttekeningen. Natuurlijk is de jaarlijkse Staat van het Onderwijs terugkijken op het afgelopen onderwijsjaar. Bij de presentatie van het rapport waren er echter twee olifanten in de kamer. De impact van ICT en de impact van de leraar op de kwaliteit van het onderwijs. Natuurlijk is er gesproken over de kwaliteit van het onderwijs en over digitale didactiek. Maar het is pijnlijk duidelijk dat de ontwikkeling in omslag naar online lessen zo snel is gegaan, dat het instrumentarium van de Onderwijsinspectie hier ook niet op was voorbereid.
De andere olifant was de kwaliteit van de leraar. We weten allemaal dat verreweg de belangrijkste factor voor goed onderwijs de leraar is. Maar omdat de Onderwijsinspectie niet over het HRM van de scholen gaat, wordt daar niet over gesproken. Ja, op pagina 53 van het rapport staat gelukkig wel een alinea: ”Uiteindelijk staat of valt goed onderwijs met (voldoende) goede leraren. Juist daarom blijft het noodzakelijk om te investeren in de aantrekkelijkheid van het beroep en in de kwaliteit van de beroepsgroep. Een passend salaris, gerichte professionalisering, degelijk strategisch HRM-beleid en een heldere visie van de beroepsgroep op de uitoefening van hun beroep zijn daarvoor belangrijke randvoorwaarden.”
Eduard Bomhoff heeft onlangs nog een pleidooi gehouden in een blog over lerarenkwaliteit. Zijn oplossing was om het makkelijker te maken “rotte appels uit het onderwijs te verwijderen”. Statistisch gezien heeft hij gelijk. We kunnen de gemiddelde kwaliteit bijvoorbeeld verhogen door professionalisering en werven van betere docenten door de salarissen te verhogen. We investeren graag in professionalisering en hogere salarissen. Zuiver rekenkundig is er zeker wat voor de oplossing van Bomhoff te zeggen. Een makkelijke manier om een gemiddelde op te hogen is door de extreem lage uitslagen te elimineren. Dat licht ik graag nader toe aan de had van een voorbeeld. Het gemiddelde van een 1, een 6 en een 10 is een 5,6. Hakken over de sloot middenmoter. Maar als ik de 1 weghaal, is het gemiddelde van 6 en een 10 een 8. Cum Laude dus. Het ontslaan van de docent die een 1 verdient, zal dus rekenkundig de gemiddelde kwaliteit sterk verhogen. Meer zelfs dan bij professionalisering (stel dat door studie de cijfers +1 hoger worden: 2+7+10 = gem 6,3 (let op: de tien kan niet hoger) of bij aannemen extra mensen: Als we er een topdocent bijnemen, krijgen we 1+6+10+10= 6,75 gemiddeld. Is al beter, maar het effect van het verwijderen van de extreem lage uitslagen aan de onderkant is groter. (Dit mechanisme kennen hele stoute middelbare scholen zelf overigens wel. Deze gelukkig heel zeldzame scholen adviseren dan (foei!) aan leerlingen om maar niet mee te doen aan het examen dit jaar, om zo het gemiddelde eindexamencijfer van de school te beïnvloeden.) Maar het advies van Bomhoff voor de versoepeling van het ontslagrecht maakt je als minister natuurlijk minder populair bij een grote en maatschappelijk cruciale beroepsgroep dan professionalisering of extra salaris. Dat begrijp ik dan ook weer wel.
De Staat van ons MBO
In het rapport heeft de Onderwijsinspectie gelukkig veel oog voor de bijzondere inspanningen die leraren, begeleiders en staf in het mbo hebben gedaan in het afgelopen bijzondere onderwijsjaar. De omslag die gemaakt werd in de eerste lockdown naar online en hoe dat de tweede lockdown al veel beter ging. De uitdagingen waarvoor de scholen stonden bij examinering vooral van de praktijkvakken. We konden geen banketbakkers-werkstukken beoordelen via MS Teams en ook een examencoupe knippen op anderhalve meter gaat niet. Of hoe ingewikkeld het was en is om kwetsbare studenten digitaal niet alleen te bereiken maar ook te betrekken.
Terecht veel lof dus voor de inspanningen die zijn geleverd. En nog geleverd moeten gaan worden. Want als het aantal geslaagden voor vmbo-g/t altijd zo rond de 90% is, maar dit jaar 100% was, weet je als mbo-leraar ook dat je een doelgroep hebt binnengekregen waar nog wat gerepareerd moet worden. Overigens wordt maatschappelijk de benodigde inspanning – letterlijk – gewaardeerd. Er zijn veel middelen vrijgemaakt om de achterstanden die zijn ontstaan de komende periode te helpen oplossen. De Onderwijsinspectie roept echter wel op om deze middelen niet alleen te gebruiken om te repareren, maar vooral ook om te renoveren. Als we dan toch aan de bak moeten, gaan we maar meteen wat structurele pijnpunten oplossen, moet de inspectie gedacht hebben.
Voor het mbo wringt hier wel een beetje de schoen, omdat het rapport niet zo expliciet is over wat dan nu de structurele problemen voor het mbo zijn. Voor het funderend onderwijs liggen de pijnpunten klip en klaar op tafel: we zakken door het ijs met de basisvaardigheden en het wordt pijnlijk duidelijk dat de kansenongelijkheid in Nederland echt een “dingetje” aan het worden is. De scholen en leraren in onze grote steden kampen met wat lijkt op “Amerikaanse toestanden”, waar goede leerkrachten niet meer willen werken. Ook al omdat ze in de steden geen woning meer kunnen betalen overigens. Maar daar gaat de Onderwijsinspectie niet over. Code Geel voor het funderend onderwijs dus.
‘Corona-arbeidsmarkt’
Maar zoals ik hierboven al schreef, in deze Staat van het Onderwijs staan dus geen dingen die structureel mis zijn in het MBO. Wél staat erin dat het conjunctureel erg tegenzit. Het mbo is altijd al sterker dan andere onderwijssectoren afhankelijk van de ontwikkelingen in economie en de arbeidsmarkt. En bewogen heeft de corona-arbeidsmarkt, vergis je niet. Die arbeidsmarkt was voor jongeren nog nooit zo turbulent: Horeca? Dicht. Winkels? Dicht. Pakketbezorging? Booming? Supermarkten? Booming. Grotere economische turbulentie is nauwelijks voorstelbaar.
De inspectie neemt dit jaar niet voor niets een staatje op met de toegenomen werkloosheid onder jongeren. Daarbij wordt wat eufemistische rekenkunde gebruikt. De werkloosheid voor jongeren zonder diploma is toegenomen van 11 tot 14% van de beroepsbevolking. 3% klinkt behapbaar. Maar dit is een stijging van 27% (klinkt al minder). Weet u hoeveel jongeren dit zijn?
De ontwikkelingen die de inspectie beschrijft zijn van alle tijden: Als het slechter gaat met de economie, is er minder werk voor jongeren. Dat geeft normaal gesproken twee effecten: Het eerste effect is dat jongeren langer op school blijven. Dit ziet de inspectie gebeuren (meer doorstroom vanuit vso/PrO naar mbo, meer doorstroom naar hbo en meer doorstroom intern van lagere naar hogere mbo-niveaus). Ook ziet de inspectie het VSV- percentage voor het eerst sinds jaren dalen. Het tweede effect is dat van verdringing op de arbeidsmarkt. Bij schaarste nemen hbo’ers mbo-banen aan en mbo-4 studenten banen op een lager mbo-niveau. Met name de studenten op niveau 1 en twee ervaren hierdoor nog extra moeite met het vinden van stage en werk dan voorheen.
Voor het mbo tellen deze arbeidsmarktontwikkelingen niet alleen voor afgestudeerden mee, omdat een groot deel van het onderwijs gekoppeld is aan praktijkervaring in stages. En de stagemarkt “ademt” altijd mee met de arbeidsmarkt. De inspectie signaleert dus ook tekorten aan stageplaatsen en verdringing van meer kwetsbare doelgroepen bij plaatsing voor stages.
Positieve sector in de arbeidsmarkt van het afgelopen jaar was natuurlijk de Zorg. Nog nooit had het mbo zoveel afgestudeerden in de zorg dan afgelopen Corona-jaar. Niet in de laatste plaats natuurlijk door alle om- en bijscholingstrajecten in de bedrijfsopleidingen/Leven Lang Leren.
Digitaal onderwijs: kansen en mogelijkheden
Zolang corona de arbeidsmarkt beïnvloedt, zo lang zal corona het mbo-onderwijs ook beïnvloeden. Dat is dus niet structureel, maar conjunctureel en hier weet het mbo wel raad mee. Zeker met de oplossingsrichtingen die de Onderwijsinspectie signaleert. Allereerst de kansen die digitaal onderwijs biedt en de mogelijkheid om het onderwijs daarmee te differentiëren. De Onderwijsinspectie stelt – terecht denk ik – dat vrijwel iedereen de afgelopen periode heeft geleerd dat digitaal werken nadelen heeft, maar ook veel voordelen. De komende jaren zijn er veel kansen om die voordelen beter te benutten. We weten nu immers veel beter hoe het werkt dan een jaar geleden. De komende jaren zullen in het teken staan van uitvinden wat de optimale ‘onderwijsmix’ is tussen fysiek en online, tussen digitaal en echt contact en wat je wel of niet online kunt toetsen.
Schaalvergroting in het MBO
Nog een andere opvallende paragraaf in het rapport: de inspectie beschrijft de schaalvergroting in het mbo. Ondanks het stoppen van de krimp in vrijwel alle regio’s (studenten blijven immers weer langer op school) constateert de inspectie nog steeds een versnelling van de afname van het aantal besturen. Met het grote aantal aangekondigde fusies in het mbo lijkt er ook de komende jaren nog sprake van te zijn. De inspectie heeft hierover overigens geen waardeoordeel. Het maakt vast uit of je deze ontwikkeling ziet vanuit de bril van menselijke maat of vanuit de bril van de macro-doelmatigheid. Voor de kwaliteit van het onderwijs maakt het allemaal niet zoveel uit. Zoals ik aan het begin al schreef: de kwaliteit van onderwijs is vooral afhankelijk van de kwaliteit van de leraar.
Eén ding is zeker. Het digitale handelingsperspectief en digitale handelingsrepertoire van die leraren in het mbo is nu groter dan ooit. En daarmee ook het zelfvertrouwen van mbo-instellingen over het realiseren digitale ambities. Dus ik snap de inspectie wel. We gaan corona-gedoe repareren door ons onderwijs met behulp van ICT te renoveren. Nu is de tijd gekomen om kleine klassen op afgelegen locaties te gaan combineren door online te werken. Nu is de tijd om een LMS in te voeren waarmee docenten en studenten met de allermooiste digitale leermiddelen samenwerken aan goed onderwijs, Om werkgevers, docenten en studenten te laten samenwerken aan mooie (praktijk)opdrachten ‘in-the-cloud’, voor examencommissies om verder te gaan met online toetsen. We hebben de afgelopen periode allemaal geleerd wat online wel en niet werkt. En we hebben als sector de middelen gekregen. Dus het is nu alleen nog maar een kwestie van samen met je team de juiste ‘mix’ vinden die het beste bij het team en de studenten past.
Kwaliteit en toezicht
En als we toch gaan verbouwen: waarom dan niet het toezichts-apparaat ook aangepast? ICT biedt ook kansen voor kwaliteit en kwaliteitstoezicht. De Onderwijsinspectie zelf was op de ochtend van de presentatie, afgelopen woensdag 14 april, verbaasd dat er meer dan 2000 mensen hebben meegekeken naar de presentatie van het rapport. Dat is nog eens wat anders dan voor een zaaltje met 20 journalisten, 40 bobo’s, de mensen die aan het rapport hebben meegewerkt en dan nog een handjevol informatie-gekkies. Wie weet wat creatief nadenken over het meten en verbeteren van onderwijskwaliteit met ICT ons in de toekomst gaat brengen. Om digitale lessen online te volgen hoeven de Onderwijsinspecteurs van de toekomst hun zolderkamer niet te verlaten, maar ik neem aan dat zij daar net als wij ook allemaal naar snakken…
Blog van Hans Burgmans, adviseur/projectleider/(interim-)manager
Reacties (0)